Skip to main content

Oogarts Peter Ringens vond als jonge arts al, dat je je eigen houdbaarheidsdatum niet moet overschatten. “Dus op de dag voor ik 65 werd, deed ik mijn laatste netvliesoperatie. Als oudere arts neem je misschien verstandigere beslissingen, maar opereren kunnen jongere artsen nu eenmaal beter.” Nu hij 70 is, doet hij nog een stapje verder terug. Hij stopt met zijn werk als dokter en staat nu voor de taak zijn leven opnieuw vorm te geven. Nog geen eenvoudige opgave, ondanks zijn enorm nuchtere inborst. Een gesprek over de slechtste en beste keuzes in zijn loopbaan, zorgkwaliteit en fietstochten.

Hoewel hij de afgelopen dertien jaar in het Maastricht UMC+ werkte en geboren en getogen is in Nieuwenhagen, Landgraaf, woont hij al sinds 2007 in de Achterhoek. Hij heeft deze ochtend een paar uur in zijn tuin gewerkt, nu het nog niet zo warm is. Dat hij dertien jaar geleden ‘terugkwam’ naar Limburg, had voor hem geen nostalgische aanleiding. Sinds hij voor zijn studie Geneeskunde naar Nijmegen vertrok, was hij los van zijn Limburgse wortels. Maar de kans om in Maastricht weer ‘gewoon dokter’ te kunnen zijn, geen manager, met ruimte voor zijn bestuursfuncties in diverse beroepsorganisaties, bracht hem terug naar het zuiden. “Ik heb een hele fijne tijd gehad binnen het MUMC+. Mijn hart heeft altijd bij patiëntenzorg gelegen. Ik verbleef door de week in Maastricht en ging voor het weekend naar huis, dat is ook een ritme.”

Neus achterna

Dat Ringens ‘iets met mensen’ moest gaan doen, ontstond waarschijnlijk in de kruidenierswinkel van zijn moeder in Nieuwenhagen. “Je kreeg de sociale vaardigheden met de paplepel ingegoten.” Als een van de weinigen in zijn familie ging hij studeren. Waarom geneeskunde? “Tja, je doet eigenlijk maar wat op je achttiende. Je loopt je vrienden en je neus een beetje achterna.” Al in het tweede jaar van zijn studie kon hij meewerken aan wetenschappelijk onderzoek, waarmee feitelijk zijn promotietraject begon. “Het was op de internationaal gerenommeerde afdeling van professor Bloemendal, die baanbrekend onderzoek deed naar ooglens-eiwitten. Daardoor ontstond het idee oogarts te worden, want tot die tijd dacht ik eerder aan kindergeneeskunde of psychiatrie.” Hij zag hoe je als oogarts mensen soms snel een betere kwaliteit van leven kon geven. “Dat sprak me aan. Goed zien is voor velen heel belangrijk voor de kwaliteit van leven. Uit een Amerikaans onderzoek bleek bijvoorbeeld dat mensen nog liever tien jaar zouden dialyseren dan een oog te moeten missen.”

Naar Amerika

Na het afronden van zijn proefschrift begonnen de coschappen op diverse afdelingen en leerde hij een les die hij graag doorgeeft aan jongere generaties artsen in opleiding. “Stel je open voor elke specialisatie, want ze zijn allemaal interessant! Zelf deed ik dat dus niet, omdat ik zo overtuigd was dat ik oogarts zou worden. Maar ik had in een ander specialisme even gelukkig kunnen worden.” Om zijn wetenschappelijke kennis verder te verdiepen, vertrok hij voor bijna drie jaar naar Amerika, naar de prestigieuze Harvard universiteit. “Een fantastische tijd. Ik kende er niemand en maakte nieuwe vrienden, ik leerde er nieuwe dingen. Ik had er langer kunnen blijven, maar ik miste de patiëntenzorg. Bovendien lag de Europese samenleving me beter dan de Amerikaanse. Ik ben toch een kind van de jaren zestig en zeventig, waarin het zorgen voor elkaar hoog in het vaandel stond. Dat was en is in Amerika anders geregeld.”

Slechtste keuze

In het Rotterdamse Oogziekenhuis kon hij zich toeleggen op netvlieschirurgie. “Dat vond ik het meest interessant, omdat je wat langer met de patiënten optrekt én je kunt hun probleem echt oplossen.” Na tien jaar, hij was rond de vijftig, was hij toe aan een nieuwe uitdaging. “Ik verveel me snel; zodra iets op de automatische piloot gaat, wil ik iets anders.” In het Amsterdamse VU Medisch Centrum kon hij hoogleraar en afdelingshoofd worden. “Je loopt je neus weer achterna, maar op de tweede dag wist ik dat het een verkeerde keuze was geweest.” Hij miste het warme Rotterdamse nest dat hij achter zich liet én zag zich voor allerlei nieuwe uitdagingen gesteld die nieuwe vaardigheden vroegen. “Ik moest mezelf en de afdeling profileren, terwijl ik best verlegen was tot die tijd. Ik leerde er ook dat je het nooit voor iedereen goed kunt doen als leidinggevende, anders ben je geen knip voor de neus waard. Zo leer je dingen die je nooit dacht te kunnen. Het was de slechtste én de beste keuze in één, dus ik zou het tóch opnieuw zo doen.” Hoewel hij zich voornam het vijf jaar vol te houden, werden dat er uiteindelijk bijna tien.

Opnieuw dokter

Een aantal keer tijdens het gesprek komt zijn nuchtere aard naar voren, zo ook als hij over deze periode vertelt. “Je moet er wat van maken, dat is de enige keus die je hebt”, vat hij het zelf samen. Ook tegen zijn patiënten heeft hij dat regelmatig uitgedragen, “dat konden ze wel waarderen. Ik ging niet mee in zelfbeklag. Niet bij de pakken neerzitten.” Na bijna tien jaar als afdelingshoofd, was hij ‘uitgekeken op leidinggeven’. “Ik wilde weer dokter zijn, waarvoor ik op mijn achttiende ook had gekozen. In Maastricht was net een netvlieschirurg vertrokken en ik kreeg er de ruimte om ook mijn bestuurlijke activiteiten voort te zetten. Het werd een heel fijne laatste periode in mijn carrière.” Als arts heeft hij in het leven van veel mensen een positieve impact gehad. Daar kijkt hij met veel voldoening op terug. Tegelijkertijd zag hij ook dingen veranderen in de oogheelkundige zorg, niet alleen maar ten goede.

Zorg is geen markt

Kijk naar de 180.000 staaroperaties die per jaar in Nederland worden uitgevoerd in daarin gespecialiseerde klinieken. “Het vraagt een structuur en efficiency die in normale ziekenhuizen niet past, dan zouden er lange wachtlijsten ontstaan. Met een vergrijzende bevolking is dat een positieve ontwikkeling, zou je zeggen. Maar je kunt je afvragen of altijd de juiste diagnose wordt gesteld. Is een operatie altijd nodig? Ik heb steeds gezegd: zorg is geen markt. Zodra er een verdienmodel om de hoek komt kijken, moet je alert zijn.” Hij wijst ook op het probleem dat in academische ziekenhuizen alleen nog complexe zorg is ondergebracht. “Terwijl je bijvoorbeeld de moeilijkere netvliesoperaties kunt doen omdat je een aantal eenvoudigere hebt gedaan.” De zorg naar een hoger niveau tillen, dat is bij uitstek een taak van de academische oogheelkunde, vindt Ringens.

Toekomst

Hij zag veel verbeteringen van de oogheelkundige zorg. “Patiënten met een glaucoom, of Macula Degeneratie, kregen voorheen te horen dat ze ermee moesten leren leven. Je had weinig te bieden. Tegenwoordig zijn technieken verfijnder, net als het instrumentarium. Ik vind het jammer dat ik niet meer zal meemaken hoe de oogheelkundige zorg er over 25 jaar uitziet.” De toekomst van de zorg heeft, naast de patiënten, zijn hart en daar draait dan ook zijn afscheidssymposium op 23 juni om. “Veertig jaar geleden was de kwaliteit van de zorg goed omdat de dokter dat zei. Nu worden complicaties geregistreerd en dokters langs de meetlat gelegd. Je kunt de kwaliteit van de zorg veel objectiever beoordelen, dat vind ik een heel belangrijke ontwikkeling.”
Hij geeft zichzelf nog vijf jaar om wat coaching aan jongere artsen te bieden en zijn advieswerk voor het Zorginstituut Nederland voort te zetten. “Alles heeft zijn tijd en houdbaarheid, hoe moeilijk het ook is om onder ogen te zien. Mijn werk is een groot deel van mijn identiteit geweest, dus ik vind het nog best lastig te kiezen wat ik nu met mijn tijd ga doen. Daar wordt weinig eerlijk over gesproken door leeftijdsgenoten, vind ik. Natuurlijk vind ik tuinieren en fietsen ook fijn, maar daar ligt niet mijn levensbestemming. Ik wil graag een bijdrage leveren, maar hoe precies, dat weet ik nog niet…” Zijn eigen devies zal hem ongetwijfeld opnieuw helpen: maak er het beste van, dan wordt het vanzelf weer leuk.