Skip to main content

In laboratoria worden sinds een aantal jaren ‘embryo-achtige’ modellen gemaakt om onderzoek naar de vroege menselijke ontwikkeling mee te doen. Ze zijn er in verschillende soorten en even ter geruststelling: ze zijn niet hetzelfde als ‘natuurlijke’ menselijke embryo’s. De ontwikkelingen gaan echter zo snel, dat met name ethici en filosofen zich buigen over de vraag: wanneer noemen we een ‘embryo-achtige structuur’ een ‘embryo’? En welke bescherming verdienen modellen als ze wel (of niet) embryo’s zijn? Over deze en andere vragen schreef Ana Pereira Daoud een proefschrift, waarop ze onlangs in Maastricht promoveerde. De ethica beseft als geen ander dat dit een ontzettend ingewikkeld onderwerp is. “Wanneer ik dát kan overdragen met dit verhaal, ben ik al blij.”

Gelukkig is Ana Pereira Daoud een heel toegankelijke gesprekspartner, die op een heldere manier kan uitleggen waar het precies over gaat én wat er zo uitdagend aan is. Haar werk is heel actueel, want in haar proefschrift doet ze een paar concrete aanbevelingen, die ook aan minister Ernst Kuijpers van VWS zijn overgebracht. Hij hoopt voor de zomer te komen met een voorstel hoe de huidige Nederlandse Embryowet zou moeten worden aangepast. De wet is twintig jaar geleden opgesteld, toen het nog ondenkbaar was om in een Petri schaaltje een embryo-achtige structuur te maken. In 2017 lukte dat voor het eerst en sindsdien zitten wetenschappers niet stil. Vorig jaar kwam het nieuws dat een embryo-model gemaakt uit muizenstamcellen in een kunstmatige baarmoeder in leven was gebleven tot de helft van de normale ontwikkeltijd. Stel je voor dat dat ooit ook lukt met een menselijk embryo-achtig model? Vinden ‘we’ dan dat dat moet kunnen? Als je er bepaalde onderzoeksvragen mee kunt beantwoorden die bijvoorbeeld mensen met een onvervulde kinderwens kunnen helpen?

Extra uitdagend

Embryo’s liggen gevoelig bij een breed publiek, weet Pereira Daoud, “omdat veel mensen het zien als beginnend menselijk leven, terwijl het volgens sommigen zelfs volwaardig menselijk leven is.” Ze vroeg voor haar onderzoek onder andere burgers hoe ze tegen deze ontwikkeling aankijken. “Ik merkte toen dat er veel diversiteit is aan opvattingen. Je zou bijvoorbeeld kunnen verwachten dat mensen die geen kinderen kunnen krijgen, positief staan tegenover het gebruik van embryo-achtige modellen voor onderzoek naar onvruchtbaarheid. Maar dat bleek lang niet altijd het geval.” De verscheidenheid aan opvattingen over embryo’s en embryo-achtige modellen maakt het “extra uitdagend om tot een compromis te komen.” Hoewel haar onderzoek zich alleen richtte op het gebruik van deze modellen voor onderzoek, kwamen veel geïnterviewden bijvoorbeeld ook met zorgen over commercieel gebruik en het (vooralsnog hypothetisch) scenario waarin embryomodellen gebruikt kunnen worden voor mensen met een kinderwens. Moeten we dat willen? Komen dan ook de designerbaby’s om de hoek kijken? Of een leger gekloonde Hitlers, zoals in de film ‘The boys of Brazil’? “Iemand zei: ‘Techniek kun je toch niet tegenhouden’. Mensen zijn bang dat ontwikkelingen uiteindelijk niet te stoppen zijn. Dat lijken me belangrijke vragen om in verder onderzoek mee aan de slag te gaan. Daarvoor is gesprek met het brede publiek over dit onderwerp heel belangrijk en dat organiseren we ook vanuit het consortium waar mijn huidig onderzoek deel van uitmaakt, het zogenoemde ‘HipGametes’-project binnen het PSIDER onderzoeksprogramma van ZonMw.”

Weerstand

Maar goed, terug naar dat proefschrift dus. De promovenda merkte tijdens haar onderzoek dat de meeste mensen zich wel kunnen vinden in het creëren van embryo’s uit zaad- en eicellen van mensen die graag een kindje willen, op het moment dat ze dat niet op natuurlijke manier lukt (de ivf-methode). “Maar het doen van onderzoek met embryo’s en, in het bijzonder, het doen van onderzoek met daarvoor speciaal gecreëerde embryo’s, stuit op weerstand.” Volgens Pereira Daoud is het niet meteen duidelijk op basis waarvan deze weerstand te verdedigen valt. “De enige reden die ik heb kunnen vinden om een zekere mate van bescherming te bieden aan vroege menselijke embryo’s is het argument dat zij het vermogen hebben om uit te groeien tot mens.”
Ze ontleedde dit vraagstuk nog wat verder door het vermogen van een embryo te onderzoeken. “Denk aan een eikeltje, dat heeft vele vermogens. Het kan bijvoorbeeld humus worden of een eikenboom. Om humus te worden, heeft dat eikeltje bewerking van buitenaf nodig.” Dat vermogen noemen filosofen daarom ‘passief’. “Maar om een boom te worden, hoeven we niks aan het eikeltje te doen: dat vermogen heeft het eikeltje vermoedelijk helemaal uit zichzelf. En dat vermogen wordt daarom gezien als ‘actief’.” Datzelfde geldt volgens sommigen voor het embryo. “Dat heeft het actieve vermogen uit te groeien tot een mens. Puur dat feit maakt het voor veel mensen beschermwaardig.” Maar hoe beschermwaardig is dat actieve vermogen dan precies, en vanaf welk moment gaat dat in?

Filosofisch debat

Er zijn filosofen die zeggen: een ei- en zaadcel hebben samen hetzelfde vermogen als embryo’s om uit te groeien tot een mens. Wil dat dan zeggen dat we ei- en zaadcellen ook moeten beschermen? En als we vinden dat dat vermogen volledige beschermwaardigheid verleent, wat houdt dat dan precies in? “Dan is misschien iedere keer dat een vrouw menstrueert, een kind verloren gegaan. Deze filosofen stellen dat spreken van een ‘actief vermogen’ onvermijdelijk zou inhouden dat we sperma dan ook als mensen moeten beschouwen en dat rijmt natuurlijk niet met onze intuïtie.” De conclusie? Weg ermee: de implicaties van dat ‘actief vermogen’ zijn te absurd om het begrip in stand te houden. “Toch lijkt die conclusie voorbarig.” Er zijn ook filosofen die zeggen dat er wél een verschil is tussen het (passieve) vermogen van ei- en zaadcellen enerzijds en het (actieve) vermogen van embryo’s anderzijds. “Namelijk: dat embryo behoudt zijn identiteit, die ei- en zaadcellen niet.” Het begrip ‘actief vermogen’ is dus impliciet gekoppeld aan het moment waarop een identiteit ontstaat en dat begrip lijkt ook in embryo-achtige modellen nog vol te houden te zijn. “Voor de ene groep filosofen betekent dit dat wezens met een ‘actief vermogen’ vanaf de bevruchting beschermwaardig zijn” omdat dat het eerste moment kan zijn waarop identiteitsbehoud mogelijk is. Voor de andere groep kan identiteitsbehoud pas later ingaan. Bijvoorbeeld, omdat het embryo zich “tot veertien dagen daarna kan delen en een tweeling vormen en er voor die tijd dus geen sprake kan zijn van één individu dat zich ontwikkelt met behoud van zijn identiteit.” Volgt u nog? Kernvragen hierin lijken te zijn: kunnen embryo-achtige modellen het actieve vermogen van embryo’s hebben? En als ze dat hebben, hoeveel en vanaf welk ontwikkelingsstadium verdienen ze dan bescherming?
Pereira Daoud: “Als je een embryo vanaf de bevruchting als persoon ziet, dan moet je ze ook zo behandelen. Dan kun je dus geen ‘instrumenteel’ onderzoek doen met embryo’s, ook niet als ze zijn overgebleven na een ivf-behandeling. Toch lijkt deze opvatting niet te worden gedragen door het merendeel van de Nederlandse bevolking. Het lijkt er meer op dat embryo’s, in ieder geval in de eerste veertien dagen, nog een relatief lage morele status hebben. Wat niet betekent dat ze geen bescherming verdienen, als je het mij vraagt, maar wat wel betekent dat ze onder strikte voorwaarden in belangrijk wetenschappelijk onderzoek gebruikt kunnen worden.”

Drie adviezen

Op basis van deze bevindingen, deed de promovenda drie adviezen in haar proefschrift voor wetenschappelijk onderzoek met embryo-achtige modellen die niet van embryo’s te onderscheiden zijn. Eén: pas de wettelijke definitie van het embryo aan zodat deze subset modellen ook onder de wet vallen. “Als je ze niet meer van elkaar kunt onderscheiden, moet je ze hetzelfde behandelen.” Twee: sta het kweken van embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek toe, onder strikte voorwaarden. “Embryo-achtige structuren kunnen immers alleen speciaal gekweekt worden en hun wetenschappelijk nut hangt bovendien ook voor een groot deel af van parallel embryo-onderzoek. Als we niet weten hoe speciaal gekweekte embryo’s zich ontwikkelen, kunnen we ook niet weten of embryo-achtige modellen goed genoeg in de buurt komen om ze in wetenschappelijk onderzoek te vervangen.” Drie: heroverweeg de 14-dagen-grens als punt waarna onderzoek niet meer mag. “De ontwikkeling van embryo-achtige modellen verloopt anders dan de ontwikkeling van embryo’s. In tegenstelling tot embryo’s, kunnen deze modellen op de eerste dag in kweek al stadia nabootsen die normaliter pas na veertien dagen optreden. Daarmee wordt iedere tijdgebonden grens moeilijk te handhaven.”

Een deel van deze adviezen lijkt te worden opgevolgd, maar Pereira Daoud vraagt zich af of het verstandig is om ze afzonderlijk te implementeren. “Deze adviezen zijn bedoeld als een geheel: als we het ene doen zonder het ander, stuiten we onvermijdelijk op problemen. Als ethicus begrijp ik bijvoorbeeld niet waarom het speciaal kweken van embryo-achtige modellen die niet van embryo’s te onderscheiden zijn, toegestaan zou moeten zijn, terwijl het maken van embryo’s voor onderzoek absoluut verboden zou moeten blijven. Bovendien weten we nog erg weinig over deze ontwikkelingen en wat de Nederlandse bevolking daar eigenlijk van vindt. Hoe maak je dan een wet toekomstbestendig? Het tempo van de ontwikkelingen is bizar hoog. Dat wringt, maar het maakt mijn werk ook heel spannend en interessant. Ik vind het heel gaaf dat ik hierover mag meedenken.” Nu ze klaar is met haar promotieonderzoek, is ze aan een nieuw project begonnen, wederom in Maastricht. “Binnen het HipGametes project is het de bedoeling om uit lichaamscellen ei- en zaadcellen te maken die dusdanig bewerkt zijn dat, als daar een embryo uit ontstaat, dat embryo bij voorbaat niet levensvatbaar is.” In dit project, onderzoekt ze de ethische implicaties van deze uit lichaamscellen gekweekte ei- en zaadcellen en de aanvaardbaarheid van het daaruit doen ontstaan van niet-levensvatbare embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek. “Maar je zou je ook kunnen voorstellen dat, voor mensen die geen ei- of zaadcellen kunnen aanmaken, dit op den duur een manier zou kunnen zijn om alsnog een genetisch eigen kind te krijgen.” En dat roept natuurlijk weer tal van ethische vragen op. Voorlopig kan de ethicus nog even vooruit.