Skip to main content

Voor Stijn Agten was 2016 een bewogen jaar, om drie redenen. Hij deed allereerst met twee collega’s mee aan de Ironman triatlon in Maastricht. Vervolgens promoveerde hij cum laude, tot grote verbazing van zijn ouders. En tenslotte verkreeg hij de eerste CARIM Fellowship beurs, waarmee hij een jaar naar het buitenland kon. Via Skype, vanuit Sydney, vertelt hij over zijn ervaringen. “Ooit wil ik de triatlon alleen voltooien. In wetenschappelijk onderzoek vind ik het ook interessanter om betrokken te zijn bij het hele traject, van basale eiwitchemie tot klinische toepassing.”

Het promotie-onderzoek van Agten draaide om chemokinen, de kleine eiwitten die een rol spelen in arteriosclerose. In de chemische groep van prof. Tilman Hackeng ontwikkelde hij een chemische methode om twee specifieke chemokinen aan elkaar te verbinden, waarvan al langer werd gedacht dat die koppeling de kans op arteriosclerose vergroot. “Dankzij ons onderzoek is voor eens en voor altijd bewezen dat de interactie van die twee chemokinen inderdaad dat ziektebeeld induceren en verergeren.” Daarmee is een medicijn niet direct binnen handbereik, maar beter begrip van de mechanismen achter arteriosclerose wel.

Dat zijn proefschrift een cum laude waard was verbaasde hem enigszins, maar zijn ouders waren redelijk verbijsterd. “Ik heb mijn promotietraject met heel veel plezier doorlopen en had geen last van tegenslagen waardoor promovendi soms de moed in de schoenen zakt. Mijn ouders hoorden dat soort verhalen over kinderen van vrienden en als ze mij dan zagen, dachten ze: Stijn doet waarschijnlijk gewoon het hoognodige en verder zit er niet veel achter. Zij waren dus extreem verbaasd toen ik cum laude kreeg.” Onder zijn collega’s was het ook een running gag dat Stijn vaak vroeg stopte met werken, omdat hij nog moest zwemmen ’s avonds en daarvoor gegeten wilde hebben. “Ze deden quasi verbijsterd dat ik dagen van slechts zes uur maakte en toch alles voor elkaar kreeg.”

Ironman

Want zwemmen, dat doet hij al van jongs af aan. En toen er op de afdeling biochemie ook een goede fietser en een goede hardloper bleken te werken, was het plan snel in kannen en kruiken: ze gingen meedoen aan Ironman 2016 in Maastricht. De triatlon kan behalve door individuen ook door teams worden afgelegd en Stijn zou het zwemgedeelte voor zijn rekening nemen. Om zeven uur ’s ochtends begon hij als eerste van de drie met een kleine vier kilometer zwemmen in de Maas. “Triatleten staan doorgaans niet bekend om hun zwemkunsten, en de estafettedeelnemers mochten pas als laatste starten. Dus in de eerste helft van de wedstrijd heb ik zo’n vijfhonderd man moeten passeren, eronderdoor, erlangs, eroverheen. Onze fietser, Jelle Postma, was erg goed, dus ik wist dat als ik hem een fatsoenlijke start kon geven, we een kans maakten op een podiumplek.”
Na 48 minuten zwemmen kwam Stijn op een gedeelde plek van de estafettezwemmers aan wal. Van de tweeduizend zwemmers die gestart zijn, was hij elfde. “Best OK. Helaas vielen we net buiten de prijzen: vierde. Dat was balen. Als je meedoet aan een wedstrijd, wil je gewoon winnen.” Het Ironman-virus heeft hem wel besmet: ooit wil hij de hele triatlon in zijn eentje afleggen. “Dat is toch iets speciaals. Vergelijk het met een promotietraject: daar wil je ook niet maar een stukje van doen.”

Naar Sydney

En dat brengt ons in Australië. Want terwijl hij binnen CARIM in vier jaar zag hoe inspirerend het kan zijn om vanaf de fundamenten tot de klinische toepassingsmogelijkheden een onderzoek uit te werken, concentreert hij zich in het lab van Richard Paynein Sydney nu alleen op het zeer fundamentele begin. “Hier leer ik de basale organische chemie waarmee ik moleculen kan maken. In Maastricht kochten we de building blocks van eiwitten altijd in. Als we iets niet konden kopen, konden we het niet maken. Nu kan ik die gespecialiseerde bouwstenen zelf maken. Ook Seleniumchemie heb ik hier geleerd.”
Die kennis brengt hij in december mee terug naar Maastricht. Dat was ook de bedoeling van de CARIM Fellowship-beurs, die een jaarcontract biedt waarvan minimaal negen maanden in een buitenlands instituut worden doorgebracht. Stijn was geboeid door het onderzoek van professor Payne en wilde bovendien graag naar een warm land. Want er moet gezwommen worden. In Sydney is hij lid van de Strandwacht, omdat hij dan mee kan doen aan wedstrijden op zee. Eens in de vier weken heeft hij dienst op het strand. Aanvankelijk moest hij daarnaast in het weekend vaak nog doorwerken in het lab.
“Professor Payne s extreem competitief en zijn eigen leven draait honderd procent om zijn werk. Dat verwacht hij ook van zijn team. Wekelijks moet elke subgroep bij hem rapporteren en hij laat het duidelijk merken als hij vindt dat je onvoldoende hebt gepresteerd. Dat legt wel een bepaalde druk op je. Want hij wil eigenlijk alleen de positieve resultaten horen, terwijl er natuurlijk ook wel eens een reactie niet loopt zoals je had gedacht. Als je dus een week hebt gehad waarin niks werkte, voel je de druk om in het weekend door te werken. Dat is hier heel normaal. In het begin vond ik dat best lastig, maar inmiddels loopt het onderzoek goed en hoef ik niet meer in het weekend te komen.” Het is anders dan hij had verwacht. “Ik ben in de enige onderzoeksgroep in Australië terecht gekomen waar geen laid back-cultuur heerst. Maar ik geloof dat de afdeling Biochemie in Maastricht ook wel een beetje speciaal is. De vrijdagmiddagborrel en sociale activiteiten schijnen breed bekend te zijn.”

Toekomstplannen

Behalve wetenschappelijk leerzaam, is deze buitenlandervaring dus ook goed om te achterhalen wat bij hem past voor de toekomst. “Al ben ik daar nog niet echt uit. Nog een post doc-traject zou voor de hand liggen als ik door wil in de wetenschap, maar ik weet nog niet of ik zo lang naar het buitenland wil. Ik ben nu dertig, mijn vrienden kopen een huis en stichten een gezin, dat wordt misschien lastig als ik weer een tijd weg ga. En ik weet ook niet zeker of ik nog eens in zo’n competitieve omgeving wil werken als deze.” Hij weet wel dat de voordelen van een instituut als CARIM voor wetenschappelijk onderzoek hem nog duidelijker zijn geworden. “Hier in Sydney zijn ze extreem goed in het begin van onderzoek, maar al het onderzoek dat daarna komt, doen ze niet zelf. Dat wordt opgestuurd naar samenwerkingspartners. Als die partner twee deuren verderop zit, zoals in Maastricht, loopt dat veel soepeler. Ik vond het fantastisch hoe Tilman Hackeng me letterlijk bij elke stap van mijn promotieonderzoek betrokken heeft.”