Hij omschrijft zichzelf als nieuwsgierig. “Ik heb de New Scientist en Nature naast mijn bed liggen.” Iemand die hoge eisen aan zichzelf stelt en dus ook aan zijn omgeving. “Ik beschouw mezelf als de minimaat voor wat een onderzoeker moet zijn.” Een gesprek over voltigeren, onderzoek, promovendi en Co Greep met prof. dr. Wim Buurman (op 24 november 65 jaar), hoogleraar Metabolisme en Immuniteit.
De geïnterviewde stelt regelmatig een belangstellende wedervraag tijdens het interview. “Heeft u ook kinderen? Rijdt u ook paard?” En zo komt al vroeg in het gesprek een gedeelde hobby uit het verleden ter sprake: voltigeren. Enthousiast begint hij te vertellen, hoe hij op negentienjarige leeftijd in de universiteitsmanege van Leiden begon met deze paardensport. Daar in Leiden begon zijn liefde voor paarden. Hij beschrijft de acrobatische toeren die hij beheerste, staand op een galopperend paard, overstappend van het ene naar het andere. “Dat is echt mijn liefde geweest vroeger.”
Brede interesse
In Leiden studeerde hij Biologie, waarna hij promoveerde in Rotterdam op onderzoek naar beenmergtransplantatie. In 1977 werd hij door prof. dr. Co Greep, grondlegger van de huidige medische faculteit, naar Maastricht gehaald. Er zou een niertransplantatiegroep komen en daarbinnen zou hij onderzoek doen. “Ik ben geen onderzoeker die zich dertig jaar met één onderwerp bezig kan houden. Als ik het van ‘voldoende niveau’ vind, verbreed ik mijn interesse.”
Zijn onderzoek is vooral basaal van aard, met ontsteking als hoofdonderwerp. De hoofdlijnen zijn de darm, obesitas en voeding, afweer en zenuwstelsel. Het behandelen of voorkomen van ontstekingscomplicaties is het hoofddoel. Vanuit de niertransplantaties kwam hij op bloedvergiftiging (sepsis). Hij onderzocht of de theorie dat bacteriën uit de darm de oorzaak zouden kunnen zijn in de mens te bewijzen valt. Vanuit het darmonderzoek kwam hij uit bij onderzoek naar necrotizerende enterocolitis (NEC) en de detectie van darmischemie. “Via een slim idee van een inmiddels ook met pensioen vertrokken collega kregen we belangstelling voor Coeliakie, oftewel gluten-enteropathie. De vraag was: ‘Kun je met een simpele bloedbepaling vaststellen of er darmschade bij die patiënten optreedt?’ Recent vonden we dat bij intensieve training je lichaam te weinig bloed stuurt naar de darmen met darmschade tot gevolg. Ik denk zelfs dat de slechte conditie van longpatiënten mede het gevolg is van doorbloedingsproblemen van hun darmen.”
Traag
De laatste vijftien jaar heeft hij zijn onderzoeksinteresses nog meer aan laten sluiten bij vragen uit de kliniek. In zijn lab probeerde hij de lange weg af te leggen van in vitro, via proeven in dieren naar onderzoek in mensen. “Naarmate ik ouder werd, raakte ik meer en meer gedreven om onderzoek ten bate te laten komen van patiëntenzorg. Ik ben blij dat dat bij een aantal studies ook gelukt is.” Het was niet gemakkelijk, ook al werkte hij veel samen met clinici. “Het grote probleem is dat geneeskunde, voor een deel zeer terecht, heel traag is in het opnemen van nieuwe dingen. Eigenlijk worden innovaties pas echt omarmd als er veel geld mee verdiend kan worden. Toen ik jonger was, had ik hogere verwachtingen van het sneller toepassen van innovaties. Maar het is ook een veiligheidsklep: je kunt niet op stel en sprong van alles implementeren in die sector.”
Promovendi
Belangrijker dan de onderzoeksresultaten vindt hij eigenlijk nog wel de promovendi die hij mocht begeleiden, vaak in samenwerking met clinici uit de heelkunde maar ook uit de longziekten, kindergeneeskunde en neurologie. Relatief veel promovendi promoveerden “Cum Laude”. “Een aantal kreeg mooie prijzen, zoals de Nutrim-Prijs.” Om te illustreren waar ze terecht zijn gekomen pakt hij de lijst erbij en noemt per persoon de functie en werkplek. Van chirurg tot orthopeed of onderzoeker; stuk voor stuk mooie carrières. “Wat het meeste voldoening geeft, is dat sommigen doorgaan met onderzoek. Dat heb ik ze deels mogen leren.” Trots toont hij een artikel uit een NWO-tijdschrift dat in de koffiekamer prijkt, over één van zijn promovendi.
Op de vraag wat hij een goede onderzoeker vindt, denkt hij kort na. “Laat ik het zo zeggen: ik beschouw mezelf als de minimaat van wat het ongeveer moet zijn. Beter is beter en minder vind ik teleurstellend. Ik heb de naam dat ik veel eis van mijn mensen en dat klopt. Ik vraag ook veel van mezelf. Gewoon omdat dat bij een carrière als wetenschapper hoort. Je inzet moet meer dan honderd procent zijn, anders wordt het niks. Veel mensen vinden dat lastig, anderen zijn tot de conclusie gekomen dat het ook veel oplevert.”
Nieuwsgierig
Tegelijkertijd heeft hij veel aandacht gestoken in het creëren van een prettige werkomgeving binnen de vakgroep Algemene Heelkunde. “Ik praat niet graag over mijn eigen ‘talenten’, maar als je zo aandringt: ik denk dat ik mensen aardig kan enthousiasmeren voor onderzoek en ze nieuwsgierig kan maken. En ik kan er een gezellige groep van maken, wat essentieel is. Je kunt de boog alleen strak spannen in een sociale, veilige, gezellige sfeer. Ik heb deze vakgroep altijd als een plezierige thuisbasis ervaren, juist dankzij de medewerkers. Daar ben ik ze heel dankbaar voor.”
Buiten zijn eigen groep wordt hij nog wel eens ‘lastig’ gezien, zegt hij zelf. “Ik ben iemand die vaak de vinger op de zere plek legt, gewoon omdat ik vind dat het beter moet. Ik stel hoge eisen. Ik kan ook redelijk boos worden.”
Niet toevallig komt Co Greep op dit punt ter sprake. “Ik ben hier aangetrokken door professor Greep. Een groot man, omdat hij visie had op wat je met goede mensen moest doen. Tegenwoordig worden veelbelovende promovendi in een klasje bij elkaar gezet, met een sjieke naam waar ik nu even niet op kom, en dan krijgen ze allemaal dure cursussen aangeboden, waarmee je uiteindelijk weinig wint. Greep zei het veel simpeler en duidelijker: ‘Het is voor jouw ontwikkeling essentieel dat je een jaar naar het buitenland gaat en dat gaan wij samen regelen.’ Tegelijkertijd maakte hij een harde prestatieafspraak met je. Greep was voor mij echt een inspirator. Hij liet ook zien dat je alleen iets bereikt met een groep.”
Platform
Interactie tussen groepen vindt Buurman daarbij ook van essentieel belang. “NUTRIM biedt een platform voor het uitwisselen van kennis en kunde, dat is belangrijk. En het is van belang dat er binnen de universiteit gevochten wordt voor het voortbestaan van bepaald onderzoek. Daarvoor is zo’n instituut zelfs onontbeerlijk.”
Toen zijn vorige onderzoeksinstituut, ‘het immunologisch apparaat’ stopte, haalde Wim Saris hem naar NUTRIM. Bij diens afscheidsrede noemde hij Buurman een voorbeeld van betrokkenheid bij de school. “Hij memoreerde dat ik mijn afspraak, dat ik mijn onderzoek zou richten op NUTRIM , ook echt nagekomen was. Daar was ik diep van onder de indruk. Ik heb nooit in de gaten dat ik gewaardeerd word, blijkbaar heb ik daar geen antennes voor.”
Hij ziet ook liever zijn promovendi in de spotlights dan zichzelf. “Ik ben geen type voor een groots afscheid; ik heb ook geen inaugurele rede gehouden bij mijn benoeming. Ik ben niet zo’n podiumman.”
Wat hij precies gaat doen na 1 november, als zijn contract formeel eindigt, weet hij nog niet precies. Een aantal onderzoekslijnen loopt door, net als de begeleiding van dertien promovendi. Daarnaast denkt hij erover weer een commerciële activiteit op te starten in zijn veld, zoals hij dat tot twee jaar geleden ook succesvol deed. “Maar ik zie het wel. Ik struin ook graag met mijn Andalusische hengst door de bossen.”