Skip to main content

Met mijn hand stevig in die van Annie loop ik naar buiten. De zon schijnt deze donderdag in maart en ik weet dat zij ontzettend graag wandelt. Hoewel ze al negentig plus is, loopt ze nog als een kievit en kan ze zelfs rennen, als ze bijvoorbeeld de trein naar Amsterdam wil halen. Ze woonde er lang. ‘Thuis’ is voor haar daar, niet hier. Hier kan ze het huisje zelfstandig verlaten en een parcours wandelen langs de andere huisjes van het park. Het hek dat daar omheen staat, kan ze niet uit. Buiten het hek razen de treinen voorbij, een eind verderop. Binnen het hek weet iedereen, ook de medewerkers van de omliggende huisjes, waar ze woont. Heel handig als ze de weg naar huis even kwijt is.
Tijdens onze eerste kennismaking was ze erg onrustig. Ze wilde naar huis, nu, en moest echt naar de trein. Naast haar op de bank, haar hand in de mijne, sprak ze de prachtige zin: “Ik kan wel huilen van verdriet, maar ook van liefde.” Ik wist haar toen even te kalmeren door haar af te leiden: dat het nu al schemerde en of het niet een idee was om nog een nachtje te blijven en pas morgen naar Amsterdam te gaan. Ik was best trots op mijn improvisatietheater van dat moment.

Inmiddels lees ik in boeken dat het ‘om de tuin leiden’ van mensen met dementie misschien niet per se een goede manier van doen is. Ze weten cognitief niet meer van de hoed en de rand, maar met hun intuïtie is niks mis, stellen deskundigen. Op korte termijn lijkt het daarom misschien een oplossing, maar op langere termijn zou het niet helpend zijn. Vanuit oprechtheid, rustig, contact maken en afstemmen op het gevoel van de persoon met dementie, meer dan op de onmogelijke verlangens, zou de ware kunst zijn.
Vandaag wandelen we samen het parcours in de zon. Ze loopt naast me te glimmen. We naderen de paal midden op het park waaruit vaak muziek schalt. “Hoor je dat, Annie? Het is een wals. Eén-twee-drie, één-twee-drie”, tel ik en ze begint mee te tellen. We remmen af en ik ga in danshouding voor haar staan. Alsof het onze eerste dansles ooit is proberen we een klein walsje. Ze lacht. Ik vraag naar haar jeugd, haar danslessen, haar oorlogsherinneringen, haar moeder. Ze herinnert zich hoe moeder altijd liedjes zong. “Weet je nog een liedje dat ze graag zong?” “Ja, Stille nacht”, zegt Annie. “En dan zeiden we altijd: Kerstmis is al voorbij! Maar ze vond het gewoon een mooi liedje.” Terwijl we samen Stille Nacht neuriën, lopen we rustig naar huis.