Skip to main content

Afgelopen week zat ik voor het eerst aan het sterfbed van een bewoner, sinds ik aan mijn droombaan in het verpleeg- en verzorgingshuis begon. Ze had nauwelijks familie en zat na drie gesprekjes al in mijn hart. Misschien was dat wederzijds, want de laatste keer dat ik haar zag lopen, begroette ze me hartelijk op de gang: “Ha, daar is mijn grote vriendin!” Ik vermoedde dat ze geen familie aan haar sterfbed zou hebben en besloot erheen te gaan. Door haar dementie waren haar laatste woorden weinig coherent meer, maar als ik mijn koude hand op de hare legde, reageerde ze steevast: “Lekker!” Ik blies een ‘zeebriesje’ op haar bovenarmen en hals: “Lekker!”
In de paar uur dat ik bij haar zat, liepen verzorgers en verpleegkundigen continu bij haar binnen. Ze boden praktische zorg en vooral veel liefde. Ze legden een koel washandje op haar voorhoofd. Sloten aan bij de woorden die ze zelf een paar weken eerder had gebruikt. “Zou Jezus vandaag even tijd voor mij hebben?”, had ze die ochtend gevraagd. Ik werd gebeld, als geestelijk verzorger, en ging voor het eerst bij haar langs.
We hadden een mooi gesprek die dag, waarin haar taalgebruik alle gebruikelijke kaders oversteeg, maar er toch veel zinnigs te ontdekken viel. Ze had het over een grote, groene boog, waar we allemaal ooit doorheen moeten. Wat daarachter lag wist ze niet, maar dat er een God moest bestaan, stond voor haar buiten kijf. “Waarom wordt het anders maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag?”, zei ze, alsof ze een eenvoudige wiskundige som voorrekende.

Bij ons afscheid zei ze: “Die haan is leuk, die moet je houden.” Ik knikte instemmend en bedacht pas twee dagen later dat ze waarschijnlijk mijn kapsel had bedoeld, dat vanuit haar bed omhoog kijkend iets moet hebben weggehad van een hanenkam.
“Ga maar naar Jezus, hij heeft vandaag tijd voor u”, zei een verzorgende deze laatste zondag zacht. “Laat het maar los.” En dat deed ze, een paar uur nadat ik was vertrokken, met twee verzorgenden aan haar bed. Het zette me aan het denken over de weerstand die veel mensen voelen bij ‘eindigen in een verpleeghuis’. Het schrikbeeld van dementie. Misschien moet ik columns gaan schrijven over al die prachtige verhalen van hoe het óók is.
Hoe je misschien je gedrag niet meer helemaal onder controle hebt, maar je essentie zich des te helderder toont, soms. Hoe de mensen die in de zorg werken, of het nu de ‘handjes aan het bed’ zijn of de receptioniste van het verpleeghuis, hun liefde voor de mens tonen, elke dag weer. De mens die dementie heeft, maar niet dement is. Wie je was, ben je nog altijd, denk ik nu.