Skip to main content

“Ik zit in een volle trein. En ik wil er niet over praten over de telefoon.”

“Ja, dat weet ik dus even niet meer.”
….
“Nee, ik weet het niet.”
… ….
“Het ligt niet aan jou, het ligt aan mij.”
….
“Daar moet ik dus goed over na gaan denken.”
….
“Ja, vandaag, ik zit genoeg in de trein, dus…”

“Nee, ik ga het vandaag niet uitmaken. Maar ik denk wel dat je dat horloge beter terug kunt sturen.”

“Dat horloge. Dat je gekocht hebt.”
… ….
“Ja, dat weet ik dus niet.”
… ….
“Manon? Hallo? … Manon?”
….
“Er is geen ander meisje dat ik leuker vind, nee.”

“Ik ben het gevoel gewoon even kwijt.”

“Daar moet ik dus over nadenken.”

“Ik wil het er ook niet over hebben over de telefoon. En ik zit in een volle coupé.”

“Daar moet je niet mee dreigen… En dat moet je ook niet doen.”

“Je moet geen zelfmoord plegen.”

“Nee, anders had ik het al wel uitgemaakt.”

“Ja, daar moet ik dus over nadenken.”

“Ik ben in Eindhoven.”

“Is goed, tot later.”

Hij is ongeveer tweeëntwintig jaar, draagt een net donker pak met een streepje en een wijnrode das, nieuwe schoenen. Met moeite heb ik mijn blik op mijn boek gehouden tijdens het gesprek dat hij liever niet wilde voeren. Worstelend met de vraag of het onbeleefd zou zijn als ik hem gewoon ongegeneerd zou aanstaren, zelfs mee zou schrijven met elke zin die hij zuchtend, steeds dieper onderuitgezakt uitspreekt. De sprekende verbeelding van het moedeloze gevoel dat relatiecrisis heet. Worstelend met de vraag of ik hem na afloop van het gesprek ongevraagd advies zal geven. “Nadenken?! Dit gaat over liefde, die moet je voelen!”, wil ik zeggen. En: “Een meisje dat dreigt met zelfmoord als je het uitmaakt? Daar zou ik toch maar vandaag een punt achter zetten.”
Maar ik doe het niet. Iemand leerde mij eens dat niet iedereen door mij gered wil worden. Ook zo’n waarheid als een koe. Dus ik hou wijselijk mijn mond. Vlak voordat hij opstaat om net als ik de trein te verlaten, kruisen onze blikken elkaar twee seconden. Mijn glimlach stuurt drie kilo mededogen zijn kant op. ‘Sterkte’. Met al zijn ellende onder zijn armen loopt hij weg.