‘Zou jij op 9 februari fanfare Spaubeek uit kunnen helpen op de baritonsax tijdens het opluisteren van de carnavalsmis in de kerk?’, zo luidde het appje begin januari. Iedereen die mij een beetje kent, weet dat ik en carnaval samengaan als slagroom met augurken. Nooit echt gevierd, nooit echt gevoeld wat dat is; het carnavalsvirus. Het einde van mijn vorige relatie viel ruim twintig jaar geleden samen met zijn prinsenuitroeping in het Brabantse dorp waar ik toen nog woonde. Dat het zijn droom was, al van jongs af aan, was glashelder. Daar had ik niks aan kunnen of willen afdoen. Ik ging nog kijken naar de ceremonie waarop hij ‘onthuld’ werd voor het dorp, dat tot dan alleen kon speculeren wie de nieuwe prins zou zijn. De lange veren op zijn steek dansten met de menigte door de straten, terwijl ik de andere kant op wandelde, uiteindelijk weg uit het dorp, terug naar Limburg, waar ik wat later mijn prins op het witte paard tegenkwam.
Dus ja, carnavalsmis…. Het eerste deel van het woord zei me niet zoveel, maar het laatste tegenwoordig des te meer. Sinds ik als geestelijk verzorger in opleiding af en toe een gebedsviering in het verpleeghuis leid, zoekend naar mijn eigen vorm, ben ik altijd nieuwsgierig hoe een ‘professional’ dat doet. Hoe geeft hij zijn eigen draai aan een eucharistieviering? En dan zeker wanneer de kerk uitbundig is versierd, in groen, geel en rood en er als muziek opwekkende marsen worden gespeeld door een fanfare met drummers en al. Na twee keer mee-repeteren met een super-sympathieke groep muzikanten, was het afgelopen zondag zover. Wat heb ik genoten!
Van de pastoor, die eigenlijk van Stein kwam en dus hier ‘een vreemde kudde’ moest leiden. Hoe hij een bundel carnavalsmedailles over zijn groene habijt droeg en met veel humor en plezier de mis leidde. Hij overhandigde zelfs een eigen medaille aan de prins en de jeugdprinses, vol kerkelijke symbolen en een sleutel erin verwerkt, waarmee hij de ‘geestelijke macht overdroeg’, zoals de burgemeester dat doet met de sleutel van het stadhuis. Genoten van de mooie kerk, met het houten plafond. Van het dialect waarin het grootste deel van de viering werd gesproken. Van de lange veren op de steek van prins Tom ‘de eejste’, die enigszins geëmotioneerd vertelde hoe dit avontuur voor hem was begonnen en hoe het paste binnen de familiegeschiedenis. Hoe blij en trots hij was daar te mogen staan. Van het samen spelen, gezeten naast Hub van 82 op de bas, als betrouwbaar anker wanneer ik de maat even kwijt was.
Ik zag en voelde de gemeenschapszin, de verbinding door de kerk kolken. Dat is wat een kerk kan doen. Wat carnaval doet. En voor mij ook: wat muziek doet.