Skip to main content

Toen ik bijna een jaar geleden overstapte naar de zorg, ging ik flink terug in salaris. Dat kwam ook doordat ik pas over anderhalf jaar formeel gediplomeerd zal zijn voor deze functie, dus er zit nog iets in het vat. En gelukkig kan ik met freelance schrijfwerk tot die tijd de pot wat aanvullen. Soms denk ik nog wel eens aan mijn oude loonstrook, maar dan herinner ik me ook al snel weer de reden dat ik toch vertrok. Ik zocht meer voldoening en zin in mijn werk.
Dat herinnerde ik me ook afgelopen week weer, toen ik bij een bijna negentigjarige man zat in ons verpleeghuis, die ik de laatste tijd wat intensiever bezoek. Onlangs moest hij afscheid nemen van zijn broertje. Ze kwamen uit een groot gezin en scheelden acht jaar. Door hun beider levensloop was het contact de laatste decennia niet meer zo intensief, maar hij herinnerde zich nog als de dag van gisteren, hoe zijn broertje als kind altijd met hem mee wilde. Hoe zijn voornaam werd verbasterd door het kleine ventje, die het niet uitgesproken kreeg.
De liefde waarmee hij erover vertelde, zag ik ook toen ik hem vergezelde naar het sterfbed. Door een speling van het lot (puur toeval, of de hand van God, wie het weet mag het zeggen) kwam zijn broertje voor zijn laatste levensdagen naar het verpleeghuis waar hij al langer woont. Een verdieping lager hoefde hij maar te gaan met de lift, en hij was bij hem. De collega’s van de verzorging vertelden dat hij graag op bezoek wilde en dat zijn broer duidelijk aan zijn laatste levensdagen was begonnen.
Ik vroeg hem of hij het fijn zou vinden om samen te gaan en dat was het geval. Zodoende stond ik ernaast toen hij neerstreek aan het bed, waarin zijn broer in diepe slaap lag. Ik hoorde hoe hij praatte over de dingen die ze samen nog eens moesten gaan doen. Ik zag hoe hij liefdevol zijn hand onder het hoofd legde, dat er nog heel gezond en blozend uitzag.

De adempauzes waren een indicatie dat het einde nabij was. Maar hij vertrok toch met een hoopvol gemoed: hij was zelf als jong kind miraculeus hersteld van een levensbedreigende ziekte. De wonderen waren de wereld nog niet uit.
Ook de volgende dag herhaalde hij die hoop, na een bezoek aan de benedenverdieping en ik vroeg hem of ik eerlijk mocht zijn. Dat mocht. Ik zei dat het er toch echt naar uitzag dat het niet meer goed kwam en dat zijn broer zou gaan overlijden binnen afzienbare tijd. De volgende dag gebeurde het.
Als ik hem de weken daarna bezocht, of we staken samen in de kapel een kaars aan, staarde hij nog regelmatig naar de palm van zijn hand. We zagen dan allebei het hoofd van zijn broer weer liggen. “Hoe kan het toch dat hij hier terecht is gekomen?”, sprak hij verwonderd. “En hoe kwam ik erbij om zijn hoofd zo vast te houden?” Na veel luisteren opperde ik voorzichtig dat het misschien liefde was, wat hem ertoe had gebracht. Dat zijn broertje hem tot op het laatst achterna is gekomen, net als vroeger. En dat rouw tijd nodig heeft, veel tijd. Dat beaamde hij dan.
Gisteren begon hij over zijn aanstaande negentigste verjaardag, die hij met een paar familieleden ging vieren in een horecagelegenheid. Of ik daar ook niet naartoe wilde komen? “Dat is echt niet de bedoeling”, zei ik vriendelijk maar stellig. En dat herhaalde ik tegen zijn dochter die me even later belde, om voorzichtig te polsen hoe ik die uitnodiging van haar vader had ontvangen. “Hij was je naam even kwijt, maar zei: ‘Die engel die hier werkt was hier’.” En ik besefte: daar kan geen salarisverhoging tegenop.