Skip to main content

Of een vrouw na een dieet in staat is om haar nieuwe gewicht vast te houden (en dus niet te gaan jojoën), is deels genetisch bepaald. Een gen dat betrokken is bij het regelen van de bloeddruk blijkt ook voor een deel van de vrouwen te kunnen voorspellen of ze vatbaar zijn voor het jojo-effect. Mogelijk dat op basis hiervan in de toekomst een test voor het risico op jojoën kan worden ontwikkeld. Dr. Ping Wang uit de onderzoeksgroep van prof. dr. Edwin Mariman van de Universiteit Maastricht (onderzoeksschool NUTRIM) publiceert deze bevindingen vandaag in het wetenschappelijk online tijdschrift PLoS ONE.

Eén van de moeilijkste dingen van afvallen is het gewicht stabiel houden nadat het streefgewicht bereikt is. Uit verschillende studies blijkt dat tot wel tachtig procent van de afvallers een jaar later weer terug op zijn of haar oude gewicht is.

Binnen de Maastrichtse bijdrage aan de Europese Diogenes studie, naar de effectiviteit van verschillende diëten, werd het bloed van een groep vrouwen onderzocht op eiwitten die kunnen voorspellen of iemand kans maakt op jojoën. 34 Bloedfactoren werden onder de loep genomen. Bij een deel van de vrouwen bleek dat het angiotensine I converting enzyme (ACE), beter bekend als een factor die de bloeddruk regelt, kon voorspellen of ze na afvallen weer in gewicht zouden gaan toenemen.

Anders gezegd, er kon op basis van de ACE-concentraties bepaald worden hoeveel procent risico vrouwen in de onderzoeksgroep hadden om weer in gewicht toe te nemen. Deze voorspelling bleek sterk afhankelijk van de concentratie van een tweede factor in het bloed: fibrinogeen, een eiwit dat in de lever wordt gemaakt en een rol speelt in de bloedstolling.

Een verklaring voor deze uitkomsten hebben de onderzoekers van de afdeling Humane Biologie nog niet, maar ze vermoeden wel dat deze bevinding uitgewerkt zou kunnen worden tot een test voor risico op het jojo-effect. Ze hebben daarom patent aangevraagd. Met een dergelijke test zouden vrouwen met een hoog risico op het jojo-effect een betere begeleiding kunnen krijgen. De bevindingen moeten voordien ook nog bevestigd worden in een onafhankelijke onderzoeksopzet.