Skip to main content

‘Een dag niet gestorven is een dag niet geleefd’, zeg ik weleens gekscherend. Ik bedoel ermee dat de dood voor mij niet eng is of taboe. Integendeel; het besef dat ik ooit sterf, en dat dat sneller kan zijn dan ik zou willen, is een motor om zoveel mogelijk bewust te leven. Om waar mogelijk keuzes te maken die passen bij hoe ik dit ene, kostbare leven wil beleven.
Over de vraag of ik met een doodskist op een bakfiets een zaterdag door het centrum van Maastricht wilde gaan, hoefde ik niet lang na te denken. De fiets was onderdeel van het Festival Voor Mijn Dood. Via gratis lezingen, workshops, concerten en andere activiteiten is het doel de dood bespreekbaar te maken. Ik zou dus met voorbijgangers het gesprek aangaan. Ze konden met stift iets op de kist schrijven en er zat een metalen brievenbus bovenop het deksel, zodat je een briefje kon posten met een boodschap voor een overledene. De kist zou uiteindelijk worden gecremeerd, met hemelpost en al.
We gingen op pad, mijn collega-vrijwilliger en ik, langs de terrassen van het Vrijthof, door de drukke winkelstraat richting Markt en Onze-Lieve-Vrouwenplein. We werden voorgegaan door een verkeersregelaar in fluorescerende jas. Wanneer hij zijn armen spreidde om het winkelend publiek te splijten, had hij iets weg van een Messias. Regelmatig stonden we een poosje stil tijdens onze tocht door de binnenstad. Er ontstonden prachtige gesprekken.
Over dierbare naasten die overleden waren, over afscheid nemen en over wat er daarna al dan niet zou zijn. Een jonge vrouw die haar oma’s aanwezigheid zag in de hints die op haar pad kwamen als ze worstelde met het moederschap. Een grafdelver uit de randstad die ook ‘zeker wist’ dat er meer is na de dood, daarvoor had hij genoeg meegemaakt in zijn werk. Een groep van zeven vrouwen uit het oosten van het land, die uit de Sterre der Zee-kapel kwam en vertelde over hun achtste groepslid, dat er helaas niet meer bij was. ‘We’ll meet again’, schreven ze op een kaartje en stopten het in de brievenbus, waarna ze op zoek gingen naar een stuk vlaai om het leven te vieren.

Een vrouw van 91 die oogde als 75 en hoopte op een pil om het heft te zijner tijd in handen te kunnen nemen. Een jongen van elf die zijn ouders naar onze fiets toe leidde om zijn nieuwsgierigheid te stillen. Hij dacht best veel na over de dood. Vooral het idee dat je ooit helemaal vergeten zou zijn, vond hij naar.
En zo waren er tientallen prachtige, onvergetelijke gesprekken en interacties, knuffels en tranen. Slechts één man zei misprijzend dat hij het ‘helemaal niks vond. Smakeloos zelfs.’ Helaas liep hij weg, ik had best een gesprek willen hebben over zijn afkeer, maar het zat er niet in. Zelf schreef ik ook iets op de kist. Een uitspraak van longarts Sander de Hosson laatst in Bloemendaal: ‘Wie de dood ziet, ziet het leven’.
Aan het einde van de dag hielp ik de kist mee de Dominicanenkerk-boekhandel in dragen, voor de afsluiting van het festival. We zetten hem achterin de koffiezaak, op de grote tafel die de vorm heeft van een Christus-kruis. Een paar minuten ervoor streek aan die tafel een meisje van vier neer met haar nietsvermoedende moeder en oma voor een drankje. Het meisje was een spring-in-het-veld en niet onder de indruk van de presentatrice met microfoon, die een aantal vrijwilligers naar voren haalde voor een korte terugblik. Onverschrokken trok ze aan haar broekspijp en vroeg ‘of die doos nog open ging’. De vrouw ging het gesprek aan met het meisje, over wat dat voor ‘doos’ was en of ze ook iemand kende die was overleden. Het was een plaatje van een praatje. ‘Hoe heet je?’, vroeg de vrouw tot slot. Je zou de organisatie er bijna van verdenken dat ze dit zo gepland hadden, maar het was puur toeval. Een prachtig toeval. Het meisje antwoordde: ‘Lavie. Dat betekent leven.’