Aan haar kastdeur hangt een prachtige, bruin-zwarte Chinese jurk klaar. Maatje 34; hij zal veel te wijd zijn. Ze is deels Chinees en was altijd klein van stuk, vertelt haar zoon aan haar bed. Het is de laatste jurk die ze zal dragen, als ze straks haar laatste adem heeft uitgeblazen. Ze wachten er nu een week op, hij en zijn broers. Ze zitten vele uren aan haar bed en slapen ’s nachts thuis. “Ik hoop dat ze vanavond gaat, nu er iemand naast haar zit”, zegt hij. Alleen sterven lijkt hem maar niks. Helemaal alleen is ze nooit, want haar bed staat bij ons in een huisje, op het park voor mensen met dementie. Moeder woont hier al een paar jaar.
Als ze nog wakker zou zijn, zou ze vanuit haar bed uitkijken op een grote zwart-wit-foto van haar gezin. Naast haar vijf zonen staan er ook haar echtgenoot en twee dochters op; alle drie al overleden. De zoon zegt zich niks voor te kunnen stellen bij het enorme verdriet van je kinderen moeten begraven. Zij maakte het zelfs drie keer mee, want ook haar eerste dochtertje, dat niet op deze foto staat, overleed jong. “Maar ze praatte daar nooit over”, zegt hij.
Ik probeer stilletjes tot me te laten doordringen hoe je zo’n immens verdriet in stilte draagt. Ik kan het me heel moeilijk voorstellen. Hij ook niet, ondanks zijn ouders en opvoeding. “Indische mensen”, zegt hij regelmatig lachend, als een soort alleszeggende verklaring voor sommige dingen in hun gezinsleven: het niet praten over, of uiten van emoties. Keihard werken om iets te bereiken. Het trouw bezoeken van zijn moeder, ook al leek ze door haar dementie steeds minder mee te krijgen. “Het gaat me hier altijd aan het hart als mensen weinig bezoek krijgen van hun kinderen.” Ik zeg dat sommige mensen het heel moeilijk vinden om hun ouder zo te zien. “Maar het is toch waar je vandaan komt?”, zegt hij met lichte verontwaardiging.
Hij vertelt over hoe ze met haar gezin naar Nederland kwam vanuit Indonesië in de jaren zestig. Hoe ongewenst ze zich lang hadden gevoeld. Hoe ze TBC had gekregen en maar niet opknapte, totdat ze een bezoek bracht aan Lourdes. Ze zwoer jaarlijks terug te gaan; de laatste twee keer vergezelde hij haar. “Het was voor mij vooral een road-trip met mijn moeder. Ik vond er niet wat ik zocht, zij misschien wel.” Ondanks het verlies van drie kinderen, bleef haar geloof sterk.
Op haar nachtkastje staan meerdere beeldjes uit de Lourdes-collectie. We zetten ze een week eerder op tafel voor haar neer, toen ik in het bijzijn van de familie een ziekenzegening-ritueel uitvoerde. Ze zat die dag nog in haar rolstoel en keek met een licht verontwaardigde blik om zich heen. De hond van het huisje was er ook bij, want ze vond dieren eigenlijk altijd liever dan mensen. Een paar dagen hiervoor had ze haar zoon aangekeken en gezegd dat ze er genoeg van had. Ook tijdens het ritueel zei ze herhaaldelijk: “Ik heb genoeg.” De familie waarschuwde me dat ik haar in geen geval mocht aanraken tijdens de zegening, want dan zou ze van zich af slaan. Zo werd het een zegen op afstand. Sindsdien was ze haar bed niet meer uit geweest en sliep ze steeds dieper in.
“Soms kunnen mensen het leven pas loslaten als hun dierbaren niet naast hun zitten”, zeg ik die middag tegen de zoon. De erop volgende nacht blaast ze na 93 jaar haar laatste adem uit. Haar familie is net een uur de deur uit. Hij herhaalt mijn woorden als ik hem ’s ochtends bij het huisje tref en hem condoleer. Hij kan er vrede mee hebben.
Samen met de medewerkers en een paar medebewoners doen we haar uitgeleide. Als de rouwwagen langzaam wegrijdt, zwaaien een paar oudere dames haar na. De vrouw die genoeg had: genoeg geleden, genoeg gezorgd, genoeg liefde gegeven en gekregen, genoeg geleefd.